Vrij van alles wat moet

Een weekje vrij. Geen werk. Geen behandelingen. Geen afspraken. Heerlijk! Mijn hoofd heeft al een uitvoerig lijstje gemaakt van wat er allemaal moet gebeuren in en om het huis. Die toiletrolhouder moet ik nu toch echt eens repareren. De gordijnen moeten dringend naar de stomerij. En de ramen, die moet ik ook hoognodig onder handen nemen. De vogelpoep moet van de schutting af. Ik moet de auto van binnen poetsen. Zucht. Ik moet nog zoveel… Wacht even. Moet nog zoveel? Waarom leg ik mezelf al direct dingen op, terwijl ik vrij ben?

Vrij. Wat een mooi woord. Ik zeg het een aantal keren hardop. “Ik ben vrij.” Na elke “Ik ben vrij” valt er weer een klus af van het to-do-lijstje. “Ik ben vrij.” Wat een verademing dit. Probeer het maar eens uit. Er valt misschien wel een last van je schouders. Ik moet helemaal niets deze week. Een stemmetje in mijn hoofd doet nog een halfslachtige poging. “Maar in deze week kun je de dingen doen waar je anders niet aan toe komt.” Daar zit wel wat in. Niets daarvan! “Ik ben vrij.” Vrij van alles wat moet. Vrij van verplichtingen. Vrij van verantwoordelijkheden. Ik mag doen wat er in me opkomt, ook als dat niets is.

Deze week brengt me naar buiten. Op sjouw met Tugba. Er ligt een uitnodiging om de natuur in te gaan en te ervaren wat er is. Geïnspireerd door de oude Saksen die ongeveer 1200 jaar geleden in Drenthe leefden. Het verhaal gaat dat zij de natuur beleefden als hun gids, een baken van informatie, een groot, analoog web van wijsheid, inzichten en verhalen. Geen Google. Geen apps. Geen social media. Hun enige media waren zijzelf en alles wat om hen heen leefde. Ze lazen signalen in de natuur en voelden energie van de grond, de stenen, de bomen, de planten, de dieren. Althans, zo gaat het verhaal.

Elke dag krijg ik een nieuwe plek ingegeven om te verkennen samen met Tugba. Onze wegen leiden naar de omgeving van Anderen, Loon, Zweeloo en Meppen. De natuur verwelkomt ons met open armen. Net buiten het dorpje Anderen, dat tussen Rolde en Gieten in ligt, ontdekken we een paadje langs struiken, houtwallen en hoog gras. Verderop langs het paadje zie ik in het hoge gras een enorme boom. Hij valt op door zijn krachtige aanwezigheid. “Kom maar hier.” Als vanzelf word ik naar de boom toe getrokken. En diep van binnen voel ik het. Het lijkt alsof ik hier eerder heb gestaan. Precies bij deze boom. Ook de energie op deze plek voelt vertrouwd. Vreugdevol, warm, een tikkeltje zwierig. En ik zwier mee, voorbij de boom. Tugba loopt een eindje voor me uit, ‘parmantig’ zoals een passerende wandelaar opmerkt.

De volgende dag komen we terecht in de buurt van Loon, een dorpje vlakbij Assen. In dit gebied voel ik heel sterk gastvrijheid, vrijgevigheid, overvloed. Vlak voor Loon slaan we een paadje in dat kronkelt door een uitgestrekt grasland. Naast het paadje slingert een beek mee. “Welkom”, hoor ik. Twee kromme bomen staan als een soort poortwachters bij een bankje. Bomen van herinnering, schiet er door me heen. We volgen de kronkels van dit paadje dat ons nu tussen halmlandschap met kale bomen en akkers leidt.

Tugba rent het suikerbietenveld in en wroet wat in het rond, terwijl ik sta te roepen dat ze NU moet komen. Ik kan roepen wat ik wil. Ook zij is blijkbaar vrij van alles wat moet deze week. Verderop na een grote bocht loopt Tugba doelgericht af op een boom die in al zijn bescheidenheid een bepaalde wijsheid uitstraalt. Die boom komt me vaag bekend voor. Ik vang flarden woorden op die letterlijk met de wind komen aanwaaien. Ergens ver weg roepen herinneringen aan een andere tijd, een ander leven. Ik heb hier eerder gelopen, ik weet het zeker! Gelopen? Ik heb hier gedanst. Daar op die open plek. Om iets te vieren. Misschien wel vrijheid.

Halverwege de week vang ik Zweeloo en Meppen op als volgende bestemming. We zijn nu in het hart van magisch Drenthe, zoals de toeristenorganisatie deze streek noemt. In het hart van het oude Saksenland. De verhalen van de Saksen komen hier tot leven. Op deze plek voel ik licht, heel veel licht, kracht en zon. En terwijl we vlakbij de kerk van Zweeloo onze ronde maken langs weilanden en sloten, zie ik een blauwe reiger. Hij kijkt vrij lang mijn kant op. Alsof hij me aanstaart. Wil hij misschien iets vertellen? Dan wijzen zijn kop en snavel opzij. “Die kant op.” En ik ga die kant op. De reiger vestigt zijn aandacht weer op zijn felbegeerde lunch die daar ergens in de sloot rondzwemt.

Die kant op is naar Meppen, Meeuwenveen om precies te zijn. Een mysterieuze ven, aan de rand van een soort sprookjesbos. De witte wieben sporen me aan het bos in te gaan. Hier voel ik me gedragen, geborgen, veilig. En dan ineens komen ze naar boven. Herinneringen aan vroeger. Herinneringen aan deze plek en wat hier gebeurde. Met open mond blijf ik even staan. Ik krijg kippenvel over mijn hele lichaam. Ontroering. Tugba heeft haar parmantige pas vertraagd en kijkt achterom. Ze rent terug en stoot me even aan met haar neus. Zou ze het begrijpen?

Overal waar we komen, begeleiden ze ons. Reigers, roodborstjes, meeuwen, koolmeesjes, vinkjes, spechten, Vlaamse gaaien, merels. Met subtiel en soms ook minder subtiel gezang. De vogels vertellen dat ik vrij ben. Vrij om mijn vleugels uit te slaan. Vrij om mijn eigen pad te volgen. Vrij om me te herinneren wie ik ben. Na deze week neem ik dankbaar het inzicht mee dat binnenkwam tijdens één van de wandelingen. “Ervaar de vrijheid in het alledaagse, te midden van alles wat moet, van verplichtingen en van verantwoordelijkheden.”

Overigens heeft één klus van mijn lijstje deze week wel overleefd. De ramen zijn weer schoon. Vrij van vlekken. Zodat we weer door heldere vensters naar buiten kunnen kijken.